Toen we ongeveer halverwege onze reistijd zaten, maakte Rien een bijzondere filosofische bedenking. In de rust net na het avondeten op de camping, zaten we wat lui achteruit op onze stoelen; we hingen er een beetje in. Het was alweer mooi geweest.
Stoelen? Neen, die hadden we niet mee – kon ook niet – maar die hadden we na een dag rijlabeur echt wel nodig. We keken rond om te zien wat er bij onze buren stond. Doorgaans waren er geen of heel weinig kampeerders. Het was juni, de grote vakantiedrukte moest nog komen. We ‘gebruikten’ twee stoelen van onze afwezige buren en plaatsten ze bij het vertrek keurig terug, netjes schoongeveegd als het nodig was.
Rien merkte doordacht op: ‘Het is net alsof ik weer je kindje ben.’ De uitspraak raakte me op prettige en licht geëmotioneerde manier. Hij ging door en omkaderde zijn uitspraak niet echt met veel voorbeelden. Hij had het over een veilig, geborgen gevoel. Echt mooi vond ik dat en ik borg die warme bedenking voor altijd in mijn geheugen. Om mijn leven lang te koesteren.
Want tegenargumenten dat dit overdreven was, of sterker nog, dat hij op de duur op deze reis meer zorg aan mij dan ik aan hem besteedde, hadden geen zin. Ik zou wel een punt kunnen maken. Bij het ochtenddauw of bij nachtelijke regen, wat toch een paar keer gebeurde, hielp Rien met raad en daad. Door zijn scoutsverleden, waar je soms in nog moeilijker omstandigheden moet overnachten, adviseerde hij de binnentent van mijn buitentent te ontkoppelen. Op die manier konden de twee delen veel beter in de voorzichtige ochtendzon drogen. Geen pretje is het als je een natte tent de hele dag in je bagage moet opsluiten, en je ’s avonds die half natte tent moet opzetten. Een slechte schimmelgeur kan je toekomstige nachtelijke tegenstander worden. Maar mijn tent, in vergelijking met die van hem, kan je veel moeilijker loshaken. Je moet er bijna tussen sluipen om halfgebogen alle interne haringen en clips te lossen. Mijn verouderd lichaam werkt dan koppig tegen. En dan zeg ik, och laat maar, veel te ingewikkeld, ik neem de toekomstige stank er wel bij. En toen dook Rien als een volleerde atleet tussen binnen– en buitentent. Dus, wie zorgde er voor wie?
Op donderdag 8 augustus, meer dan een maand na onze thuiskomst, ging ik met mijn vrouw Caroline naar Theater Aan Zee. Na wat uitzoeken biedt TAZ steeds een interessant programma. Die dag gingen we naar Spinvis, een Nederlandse band, die ook in Vlaanderen grote bekendheid heeft. Erik de Jong, de frontman van Spinvis, is een taalkundig wonder. Hij slaagt er in om diepgewortelde gedachten in taal om te buigen. Dan zeg je, ja, dat ken ik ook, maar deze gedachten blijven vaak bij gewone stervelingen bij eenzame gedachten. Erik de Jong (°1961) gebruikt taal als hefboom. Beluister maar eens een van de bekendste nummers ‘Voor Ik Het Vergeet’.
We zaten die avond in de makkelijke stoelen van het Oostends Kursaal, mooi centraal, halverwege. Bij het tweede lied zag je in de achtergrond groot geprojecteerd, een wat oudere man met baard op een gitaar spelen, backstage. Er verscheen ondertussen een tekst ‘Walter de Jong, 70 jaar, gitaar’. Walter, de vader van Erik, was inmiddels overleden. Hij speelde 20 jaar bij Spinvis: vader en zoon samen. De Jong sprak met rustige, stille stem dat hij als zoon zijn vader op latere leeftijd, door de omstandigheden van de band, hem als vriend had leren kennen en hem daardoor bijzonder apprecieerde. Een eigenaardige wending tussen vader en zoon. Hij miste hem, zei hij stil.
En daar zat ik. Ik dacht meteen aan die dag dat Rien me vertelde dat hij weer mijn kindje was. Inderdaad, de omstandigheden van deze reis, tilden ons in een bijzondere sfeer op naar het niveau van een zo mooie, warme context tussen vader en zoon. Ik kreeg kippenvel op mijn armen, zat daar in de rode theaterstoelen van het Kursaal, gehuld in alweer zo’n mooi gevoel.
Wat een mooie avond, die 8ste augustus…