, ,

Reisdag 9: 25 juni 2024

Dit is deel 9 van 14 in hoofdstuk 3. De reisdagen.

met eind juli – begin augustus 1940 onderweg naar huis als achtergrond

Van Amiens via Doullens, Frévent en St Pol naar Béthune was de afstand ongeveer 90 km. André had het bijzonder lastig op de lange helling naar Doullans, maar eenmaal die handicap overwonnen brak de zon door de wolken. In Frévent reden wij over de Canche verder Pas-de-Calais binnen. Vanaf St Pol naar Béthune maakten wij kennis met de drukte van het Franse noorden. Béthune zelf scheen weinig door de oorlogsgebeurtenissen geleden te hebben: het belfort met de piramidevormige kap pronkte en de driehoekige hallenkerk leek ons intact.

Van Béthune via Ieper naar Oostende (100 km). Wij volgden departementale wegen tot Bailleul waarvan de Vlaamse naam als Belle klinkt en waren verheugd als wij de Belgische grens zonder moeilijkheden overschreden. Ieper dat in W.O. I zo geteisterd werd, leek ons nu nagenoeg ongedeerd.  Bij de aankomst in Diksmuide doemde in de verte de IJzertoren op, en ook die stad scheen niet door oorlogsgeweld getroffen. Hoe dichter wij Oostende naderden, hoe meer ons hart begon te kloppen. Wij stelden ons vragen of de koningin der badsteden er wel heelhuids was van afgekomen, en vooral hoe het gesteld was met ons moeder en de familie. In Leffinge namen wij keurig de bocht aan de kerk, en wat verder aan de Kromme Elleboog bereikten wij de Torhoutse steenweg. Steeds rechtdoor tot voorbij de Hoge Barriere1 en dan verder tot aan Petit Paris. Praktisch geen spoor van verwoesting, tot onze grote opluchting. Via de Peter Benoitstraat en de Amsterdamstraat stonden wij eindelijk voor het huis Filip Van Maestrichtplein, 5, en ik draaide wel vijfmaal aan de koperen bel.

Om beurten vielen wij in de armen van onze moeder en wij beleefden het meest pakkende moment van ons leven-tot-nog-toe. Van weerskanten waren er traantjes die langzaam opdroogden, waarna onze tongen loskwamen. Ma had de zware last op zich geladen een zorgzame vrouw te zijn voor allen in haar huis. Tante Victorine, alias tante Fikje, van wie haar man nonkel Albert als scheepstimmerman met de pakketboot naar Engeland moest uitwijken, assisteerde bij de verzorging van haar nicht , onze tante Eveline en dochtertjes Emilienne en Christiane. Tenslotte waren er ook ons 75-jarige grootouders ‘pee en mee’. Die gezinssamenstelling zou zo blijven tot na de bevrijding.

Fragment uit de tekst van Raymond Houwen
Per fiets in 1940

Bart Houwen

Met de Vespa in 2024

Wat is Frankrijk toch een heerlijk land… De zuiderse mentaliteit vind je ook in het noorden. Toen ik naar de sanitaire ruimte stapte om er te douchen – je had er een mysterieuze sleutel voor nodig die externen zou beletten om de heiligheid van de ruimte te betreden – begroetten jonge kinderen me spontaan met ‘bonjour’. Je kruist hen op het grindpad en verwacht eigenlijk niet dat ze je zo spontaan aanspreken. Als je enkele seconden later weer tot jezelf komt, ben je bijna te laat om terug te groeten. Je moet je hals even schuin achteruit draaien om de gewoontegroet af te maken. Dat eenvoudige ‘bonjour’ zit zo mooi in dat jonge volkje ingebakken. Fransen kennen het ouderwetse, mooie fatsoen om mensen te begroeten die ze onderweg tegenkomen, ook al kennen ze elkaar niet. Bij eender welke koffiestop onderweg bij het binnenstappen van een café werden we steevast begroet. In sommige gevallen kregen we zelfs een handdruk van de stamgasten. Iets wat je niet verwacht, maar het is eigenlijk mooi verbindend.

We hadden werk voor de boeg bij het verlaten van Camping Le Val du Terois. De tafel en de stoelen van de buren teruggeven, de barbecue van de patron mochten we op onze plek laten staan. Hij zou dat wel later opruimen. Hij liet de dag voordien duidelijk verstaan dat er niemand aanwezig zou zijn en dat we de sleutel van de sanitaire ruimte in de bus vooraan mochten deponeren.

Wie het filmpje Creatief, het laatste stukje: ‘We zijn aan het avondmaal toe…’ bekijkt, kan de georganiseerde rommel vaststellen op onze tafel. Eigenlijk, de tafel van onze buren. Helemaal in het midden zie je een wc-rol. Een wc-rol is op een camping voor ons met beperkte bagage heilig goed. Je kan er immers voor meerdere doeleinden mee aan de slag. De tafels, stoelen en de barbecue hebben we ermee mooi opgepoetst. Gewoon een gezond evenwicht vinden tussen de rol waarvoor die eigenlijk is bedoeld en de rol als een handige soort mini-keukenrol.

Het hangt van camping tot camping af of er in de toiletruimte wc-papier van het huis aanwezig is. Een goede kampeerder moet steeds voorzienig zijn en maken dat hij een wc-rol in zijn bagage heeft. Ook wij.

Dan kan je op een camping aan de hand van het dragen van de rol wc-papier van de tent naar het sanitair, enkele type kampeerders onderscheiden. Een drietal, eigenlijk. Bij het eerste type heb je nauwelijks door dat deze persoon dringend moet. De wc-rol is mooi burgerlijk opgeborgen in een jaszak of een toiletzak. Pas bij aankomst in de sanitaire ruimte wordt het kleinood tevoorschijn getoverd.

Het tweede type stapt op een andere manier naar het campingtoilet. De wc-rol zie je bij hen niet meteen. Goed kijken is de boodschap, want doorgaans draagt dit type de rol iet of wat verborgen langs het lichaam. Er is een vorm van schaamte, maar er is toch wat durf om zich van het eerste type te onderscheiden.

Dan heb je het derde, eerder het ongegeneerde type. Vol zelfvertrouwen stapt deze persoon met de toiletrol in de hand naar de sanitaire ruimte. Die maakt zelfs een praatje onderweg, waarbij zelfs gesticuleren met de witte rol erbij kan horen. Niets weg te steken, gewoon zonder scrupules op pad naar het sanitair. Altijd leuk op een camping om dit te aanschouwen. Je kan er zowaar een sociologisch onderzoek aan wijden.

We waren klaar met het opruimen van al ons materiaal, maar dat ging voor die laatste dag wat moeizamer. Ik geef toe dat ik bij het ontwaken een goed gevoel had dat het de laatste keer was om al die rommel op te ruimen en in de bagage te plooien. Plooien mag je hier letterlijk zien. In een éénpersoonstent liggen en meteen zorgen dat je binnenin de meeste zaken al aan het opbergen bent, is niet steeds eenvoudig. Stramme ochtendspieren werken wat tegen. In elke camping op onze tocht was ik bij voorsprong de oudste kampeerder in zo’n claustrofobische eenpersoonstent. Het ventiel moet je lossen van je slaapmat terwijl je er op ligt om zoveel mogelijk lucht er uit te laten ontsnappen. Terwijl een opkomende kramp nadert, zit je halfgebogen je slaapzak en je slaapmat zo klein mogelijk op te rollen, zodat die in het te kleine zakje kan verdwijnen. En dan komt het moeilijkste, toch zeker voor een kampeerder op leeftijd: je door de smalle opening naar buitenwerken en zorgen dat het natte gras geen spelbreker wordt. Daarvoor had ik een klein trucje: mijn plastic slippers gebruikte ik elke dag als knielapjes om te maken dat ik wat meer comfort had bij het uitvoeren van deze technisch moeilijke handeling. Vanuit de gebogen vorm rechtop overeind komen, was dagelijks nog het moeilijkste. Gezucht en gekreun vervolledigde deze ochtendoefening. Fraaie beelden leverde dat niet op.

In elk geval, het was de laatste  keer. Een heerlijk vooruitzicht op dat vlak en tegelijk een jammerlijk gevoel dat deze zo mooie en uitzonderlijke reis vandaag op haar einde liep.

We reden naar de onvindbare bus, alweer typisch Frans: ze zijn iets minder georganiseerd dan noorderlingen. Na enkele ogenblikken zoeken, was ik eindelijk verlost van de kostbare sleutel van de sanitaire ruimte. Goed dat ik eraan had gedacht. Stel je voor dat ik bij de eerste stop die sleutel in mijn broekzak zou vinden…

Google Maps hielp ons de weg te vinden via Saint Pol-sur-Ternoise om een stop te voorzien in Béthune. Dan moesten we ‘slechts’ een kleine 200 kilometer rijden om in Oostende te zijn. Maar het was nog lang niet zo ver.

De volgende passage in de tekst van mijn vader intrigeerde me:
Vanaf St Pol naar Béthune maakten wij kennis met de drukte van het Franse noorden. Béthune zelf scheen weinig door de oorlogsgebeurtenissen geleden te hebben: het belfort met de piramidevormige kap pronkte en de driehoekige hallenkerk leek ons intact.

Aan de beschrijving te merken moest Béthune wel mooi zijn. Ik zou de gebouwen willen zien en ontdekken wat mijn vader en mijn oom effectief hebben gezien bij de terugkeer in de zomer van 1940.
We vonden makkelijk ‘La Grande Place’, mooie gebouwen torenden hoog boven de stad uit en zetten zich haarfijn af tegenover de stralende, blauwe hemel. Bij het parkeren zagen we rechts op het marktplein een gezellig terras. Mijn waterdrinkfles was leeg. De combinatie tussen het terras en de vraag om mijn drinkfles te vullen was een goede gedachte. Het bord ‘de beste Picon Bière van de streek prikkelde. Vlamingen houden van Picon au Vin Blanc, Noord-Fransen zweren bij Picon Bière. Maar de uitdaging ‘de beste van de streek’ maakte ons nieuwsgierig. Het was rond 11.15 uur, een aperitiefje, eentje mag. Dat wist ik, toen ik in Franrijk al eerder eens moest blazen voor mannen in een blauw uniform: één drankje tekent niet en zorgt ervoor dat de fijne Franse gastronomie een beetje in evenwicht blijft.

Terwijl we daar zaten, viel een clochard ons en enkele andere klanten lastig. Na blijvend aanklampen, kwam de baas van het café naar buiten. Hij kwam zeer duidelijk over en de man koos het hazenpad. Ik schrok wat door de decibels van de patron, omdat ik de tekst van vader aan het lezen was. Ik geraakte er niet goed wijs uit: ik zag alles behalve die piramide. Ik keek wat rond en vond een oudere man op wandel. Ik stapte op hem af, maakte de passende inleiding over het beeld van het marktplein begin augustus 1940. De man gaf me duidelijkheid: de piramide werd na de oorlog vervangen door een ander gebouw. De rest was gebleven. De man benadrukte dat het beeld van 1940 juist was, maar dat ze hier in 1944 de volle lading van de Britten hadden gekregen met veel oorlogsschade tot gevolg.

De Picon Bière, het mag gezegd, smaakte heerlijk. Bij het afrekenen en bij de vraag of hij mijn drankfles met water wilde vullen, feliciteerde ik hem met de samenstelling van het drankje. Hij glimlachte fier, een klant vulde ludiek aan, ik kreeg mijn gevulde waterfles en we konden er weer tegen.
We reden goed door in noordelijke richting. Het was prettig om de bestemming Bailleule (Belle) op de telefoon in te geven. Dat is de grensplaats tussen Franrijk en België. Hoe goed we het in Frankrijk gedurende die 9 dagen hadden gehad, de aankomende grens was heerlijk.

Twee gedachten hielden me bezig. De eerste, iets waaraan je gedurende zo’n onderneming heimelijk denkt: geen pech onderweg, geen ongeval, want we waren dagelijks van ’s morgens tot ‘s avonds in het verkeer. Geen pech tot nu toe, en dat was meer dan welkom. Stel je voor dat we ergens in Limoges doordoor deze unieke reis zouden moeten afbreken? Ook geen verkeersongeval, iets waarvan je nooit zeker bent. Het positieve gevoel daarover groeide per kilometer. De tweede gedachte was die verrassing die thuis op tafel lag. Ik wist dat ik uiteindelijk die dag als orgelpunt moederziel alleen zou thuiskomen. Een wat eenzame gedachte die werd gecompenseerd door die mysterieuze verrassing die zou klaarliggen. Ik voelde aan dat het iets als een heerlijk gebakje zou kunnen zijn. Met lekkere koffie erbij, dat zou de eenzaamheid van het lege huis (en de lege maag) in late namiddag opsmukken.
Met de opkomende honger omstreeks het middaguur zou ik rationeel omspringen: een tarmakje met een koffiekoek of twee. Een tarmakje is voor ons Vesparijders een woord dat door een Vespavriend werd ontdekt. Na het lange rijden, je zit constant neer, is een terrasje doen eigenlijk geen goed idee. Dan zit je alweer neer. Doordat we uren aan een stuk letterlijk neerzitten, lunchen we liever rechtstaand. Je kan ook eens heerlijk je benen strekken. Letterlijk staan we dan op de tarmak te eten, vandaar het woord. Ook toen deden we dat, in de schaduw op een plein schuin tegenover een heerlijke bakkerij. Niet te veel koffiekoeken eten, was het devies: thuis wachtte een heerlijk gebakje of iets dergelijks. Zeker weten.

We reden naar de grens. Daar gaven we onszelf twee opdrachten: Rien moest zijn lange broek aantrekken, want het Belgisch reglement voorziet een lange broek als je met een scooter of motor rijdt van meer dan 125 cc. En, een foto maken van het bordje België, waarop wij tweeën staan. Een mooie symbolische foto: we hadden het gehaald, hoewel nog niet in Oostende, maar we waren al terug in ons land. Een super gevoel van: ‘missie bijna geslaagd’.
Er was niemand in de buurt om een foto van ons tweeën te maken net voor het bordje waarop België staat. Dan los je dat zelf op: de gsm op de timer zetten nadat je met enkele stenen een sokkel hebt gebouwd. Na enkele foto’s die bijna goed zijn, het geïmproviseerde statief wat bijwerken en na tevredenheid, de definitieve foto’s schieten. Wat ook zo gebeurde…

Dan ‘Ieper’ intikken op Google Maps en de rest kennen we. In Voormezele moesten we nog even halt houden voor een onduidelijke wegomlegging. We stopten kort en onderzochten de toestand. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om de laatste slok van mijn drinkfles te nemen. Die ligt nu ergens tussen Voormezele en Ieper, omdat ik die niet goed bovenop mijn bagage had vastgemaakt. Geen slokje dus.

Met een Vespa ben je doorgaans in het voordeel in vergelijking met een ander voertuig als je een wegomlegging ziet: je kan met wat handigheid tussen putten en opengelegde voetpaden stapvoets slalommen. Daardoor spaar je vervelende omleidingen. Ook nu lukte dat, met wellicht het gevolg, dat de putten en kleine ophopingen er voor mijn drinkfles te veel aan waren.
Van Ieper naar Diksmuide, een weg met slechte stukken, vooral nabij Steenstrate. Ik kende een omweg richting Knokkebrug om vervolgens langs de IJzer naar Diksmuide te rijden. Ik kende de omweg blijkbaar maar gedeeltelijk, we moesten te veel bochten nemen, weken daardoor af van het voorziene traject, moesten kleine landwegen trotseren zodat we er echt veel tijd over deden. Op zo’n moment op het einde van zo’n reis strekt dit niet tot voorbeeld.  Nog wat volhouden, we zagen  de IJzertoren en het Belfort steeds duidelijker verschijnen. Ik dacht vaak aan mijn vader en aan nonkel André die het opwindend gevoel van thuiskomst, zoals wij nu, hadden gekend. Voor hen het zenuwachtige gevoel er bovenop hoe zij Oostende, hun ouderlijk huis en hun familie zouden aantreffen. Het moet mentaal tweeslachtig zijn geweest.
Sneller dan verwacht reden we door mijn woonplaats Leffinge. Het gekke was dat ik mijn huis links, (eigenlijk rechts) moest laten liggen en de tocht naar Oostende wilde vervolledigen. Omwille van het hele project, dat was het duidelijke doel. We reden langs de Kromme Elleboog, de ‘Hoge Barriere’, de steeds drukke Torhousesteenweg verder. Langs Petit Paris naar het ondertussen magische Filip Van Maestrichtplein 5.

Een supergevoel overmande mij. We stopten voor de deur, legden de motoren stil en vlogen elkaar in de armen. Net zoals in 1940 kwam er wat oogvocht aan te pas. Hoe mooi waren we in onze opzet geslaagd? Een bescheiden huzarenstukje, een beetje in de schaduw van wat de studenten in de zomer van 1940 effectief hadden doorgemaakt. En toch was het voor ons ook niet te onderschatten. We waren fier dat we de eersten waren die hun tocht hebben overgedaan. Mooi zou het zijn als andere familieleden zouden volgen.
Ik fluisterde Rien met bewogen stem in het oor, dat reizen met hem een waar plezier was, iets wat er zo mooi bijgekomen was. Een onvoorstelbare surplus. We maakte een selfie en deze selfie heb je als lezer al meermaals gezien. Webmaster Johan benadrukte dat dit de mooiste foto van het project was. Misschien, maar voor ons zeker de meest betekenende foto.

Trots waren we alle twee, en dat mochten we wel zijn.  Dan restten ons twee eenzame, maar belangrijke afzonderlijke ritten af te werken: Rien naar huis en ik naar huis. Ik vervolgde mijn weg naar Leffinge, benieuwd naar de verrassing die thuis op tafel lag. Het water kwam me al rijdend in de mond. Bij het binnenkomen, overviel me die verrassing. Het was helemaal geen gebakje of een andere lekkernij (wat voor enkele seconden een lichte ontgoocheling betekende), maar bij nader toezien zag ik een schitterende vergroting van een foto van ons beiden met volgeladen Vespa en een oude Citroën bestelwagen als opsmuk. Ik had die foto enkele dagen geleden naar het thuisfront gestuurd. Vandaag staat die nog steeds op de kast en hij zal er blijven staan. Ik plofte me in de zetel met de vergroting in de hand: wat een ervaring was dat allemaal? Hoe moet ik nu omgaan met die massa’s aan ervaringen? Later wist ik dat pas: via de website De Volkoren Kiwi en via onze de website Veertien Vluchtende Velo’s.

De volgende dag, woensdagmiddag 26 juni, zouden we afspreken in het restaurant De Swaene in Leffinge: Rien, Lindsy, Sil, Caroline en ik. Een dik traktaat mocht dat wel zijn!
Wat deze reis voor ons betekende? lees je in de Nabeschouwing en de Epiloog.

Een laatste blik op onze laatste camping
De Grote Markt van Béthune
We voelen de grens
Eindelijk bijna terug thuis
De voorbereiding van de foto aan de grens
Steeds dichetrbij
Niet ver meer
Nu zijn er echt bijna
De Kromme Elleboog
De Hoge Barriere
Wat een reis, wat een ervaring, wat een gevoel
Close
Find Nearby Opslaan locatie markering Routebeschrijving
Vermoeidheid is duidelijk te merken
Navigatie in het hoofdstuk<< Reisdag 8: 24 juni 2024 ⎮ Video: Onderweg >>

Voetnoten

  1. Op zijn Oostends uitgesproken barriere verwijzend naar het Franse woord barrière gaat terug naar de 18de eeuw toen er tol op de Torhoutsesteenweg moest worden betaald. Het betrof een wachtpost met tolhuis. ‘Hoge’ verwijst naar het feit dat de steenweg op die plaats wat oploopt, wat je vandaag nog kan vaststellen.