,

Reisdag 3: 19 juni 2024

Dit is deel 3 van 14 in hoofdstuk 3. De reisdagen.

… met  21, 22, 23 en 24 mei 1940 als achtergrond

Dinsdag 21 mei 1940
Dinsdag 21 mei vertrokken wij met z’n dertienen naar Chartres, hetgeen niet noodzakelijkerwijs  een ongeluksgetal is. Wel waren de weergoden ons die dag minder gunstig gezind, in die zin dat de zon niet van de partij was. De wind waaide hevig in zuidelijke richting. Er was bijna geen verkeer op de nationale route N154 naar Evreux. Het was aangenaam rijden met een felle wind in de rug, de vrijheid tegemoet, want het gevaar voor de Duitse troepen scheen voorlopig geweken, vermits zij de Noordzee hadden bereikt en in de richting van Duinkerke marcheerden.
Wij waren allen in prima conditie, en zongen nu en dan eens van ‘Mietje Katoen komt morgennoen en wij zullen een pintje drinken’. Ook ‘Het Loze Vissertje’ was af en toe van de partij. Gelukkig hadden wij voldoende broden mee, want onderweg waren de meeste bakkerijen gesloten of stonden er veel kopers in files aan te schuiven. Van Evreux reden wij naar Dreux steeds ‘le vent en poupe’ om tenslotte in Chartres halt te houden aan de beroemde kathedraal. Wij zetten onze fietsen zorgvuldig vooraan  tegen de rechtergevel en als geïnteresseerde toeristen bezochten wij de Notre Dame, Frankrijks mooiste gotische kathedraal. Gedurende anderhalf uur wandelden wij erin rond, spoelden onze ogen en werden overbluft door het  fraaie kunsthistorisch beeldhouwwerk. Ook de intense kleuren van de diverse roosvensters hebben mij getroffen.
Schijnbaar hebben wij in Chartres geen moeite gehad om logies te vinden, al ben ik na ruim 64 jaren vergeten waar ik precies geslapen heb. Waarvoor excuus.

Fragment uit de tekst van Raymond Houwen
Per fiets in 1940

Bart Houwen

Met de Vespa in 2024

Geen slecht weer om te starten, bewolkt, de juiste weg nog eens nagevraagd aan onze Belgische campingbaas, die als tijdelijke gemeenteambtenaar bijkluste. De bakkerij bevond zich op het gemeentelijke marktplein en dan moesten we de borden Anet volgen. Zo kwamen we vanzelf in Dreux. Anet of Annette? Op het moment van het vertrek had ik de spelling nog niet kunnen natrekken. Wat een toeval… Nonkel André, één van de hoofdrolspelers uit het verhaal van 1940, die hier destijds per fiets passeerde, zag misschien ook zoals wij het bord ‘Anet’. Enkele jaren later zou hij met Annette Goubau (de zus van Pierre uit het verhaal) huwen. Een voorbode?
Ik heb die dag vaak tijdens het malen van de vele kilometers aan tante Annette gedacht. Ik herinner me goed dat ik ter gelegenheid van haar uitvaart een brief schreef over wat tante Annette voor mij had betekend. Een van de warmste, zo niet de warmste tante die ik heb mogen kennen, zonder afbreuk te doen aan de vele andere tantes. Maar toch schoot ze er boven uit: bezorgd om het welzijn van iedereen, de vorm was niet belangrijk, de inhoud des te meer.
Het weer zat mee, we kochten een stokbrood bij de plaatselijke bakker, en installeerden ons om zonder schroom van het gemeenteplein een tijdelijke ontbijtruimte te maken: op het gasbonbonnetje kookten we water voor thee en koffie, de lekkere Leffingse huisgemaakte confituur mocht niet ontbreken. We konden er weer tegen aan, op naar Annette of Anet: het bleek Anet te zijn.
We moesten nog even voltanken. De eigenaar van een zware Duitse kwaliteitswagen stond zenuwachtig achter mij zijn beurt af te wachten. Een tankbeurt met een oude Vespa neemt het dubbele qua tijd in van een modale tankbeurt van een auto. Ik moet het literaantal goed in het oog houden, moet als een alchemist op basis van het aantal liter 2% tweetaktolie bijvoegen. Even uitrekenen, dan olie toevoegen, de boel opruimen, alles moet zijn plaats hebben, kortom dat vraagt wat tijd. Ik ging naar de man en zei dat het nog een tijdje zou duren. Een andere klant bekeek zijn reactie en zei me terwijl hij mijn nummerplaat en het B-teken zag: er bestaan blijkbaar gefrustreerde Fransen, vol zelfspot. Hij vroeg waar we heen gingen. Alweer hetzelfde liedje: de man sloot ons en ons verhaal in de armen. ‘Bonne route, les gars!’
We reden na een tijd de grote nationale route N154 op en beseften, doordat het wegdek er nat bij lag, dat het gevaarlijk werd. Vrachtwagens knalden ons voorbij, we zagen geen hand meer voor onze ogen. Rien sloeg de eerste de beste afslag af om een landelijke weg te verkiezen.
Wat we toen meemaakten, in de late ochtend, was meer dan de moeite waard, hilarisch zelfs . Dat leest u bij ‘Verrassingen onderweg bij Bailleau l’ Evêque’.
Na deze zeer boeiende stop, hadden we slechts twaalf kilometer naar Chartres te rijden. De kathedraal, met het typisch groene dak, zie je al vanop grote afstand blinken. De weg er naar toe is wat ingewikkelder, we konden het kerkplein moeilijk bereiken: wegenwerken en de heraanleg van het plein dwarsboomden onze plannen. Na een paar pogingen om reglementair bij de kathedraal te geraken, kozen we voor non-conformisme: stapvoets tegen de rijrichting en andere regels in, zodat we snel de Vespa’s konden parkeren. We gingen de majestueuze kathedraal binnen. Een prachtwerk, zonder enige twijfel, met zoals vader het beschrijft, ‘het historisch beeldhouwwerk’ aan het spreekgestoelte.
Het klink eigenaardig, maar we konden niet echt van het meesterwerk genieten: het drukke middaguur, verschillende gidsen die uitleg gaven: het verstoorde het geheel. Lang bleven we daardoor niet, zochten onze Vespa’s op om met knorrende magen eten te zoeken. Een warenhuis bij het verlaten van Chartres bracht de oplossing. We verdeelden onze opdrachten, zonder dat we het er over hadden, als naar gewoonte in tweeën: Rien als kok had zicht op wat hij wilde kopen, ik stond buiten als parkeerwachter.
En alweer prijs: klanten die in of uit het warenhuis kwamen, spraken me aan als ze de beladen Vespa’s zagen. Eén gesprek was bijzonder interessant. Een man die onze nummerplaten bestudeerde, zag dat we Belgen waren. Hij had het over het feit dat hij op reis was geweest in ons land. Ze hadden een vergelijkbaar en specifiek doel met hun reis voor ogen. Anders dan wij zou hij met zijn zoon de Roche aux Faucons en  La Redoute met de fiets te lijf gaan. Dit zijn kuitenbijters van de wielrijdersrit Luik-Batanaken-Luik. Hij getuigde dat dit niet te onderschatten toestanden waren, in het zogezegde vlakke België. Maar dat was maar een bruggetje: hij ging meteen door op het item vader en zoon samen op reis. Ook hij reisde erheen, samen met zijn zoon, met de fiets en de tent. Veel moesten we elkaar niet vertellen om aan te voelen wat dit betekende. Meteen  zaten we op dezelfde golflengte. Zo zie je maar: Fransen hebben geen gêne om je aan te spreken en er ontstaan soms heel onverwacht, mooie en interessante gesprekken. Ook nu.
Nog maar pas hadden we het gesprek afgesloten, of we mochten onze regenkledij aantrekken. We zouden wel zien hoe het verder evolueerde, waar en hoe we zouden eten. Best om nog even door te trekken, zo vermijden we een te late aankomst in Orléans. Want daarvoor hadden we nog wat tijd nodig. De tekst van mijn vader heeft het uitvoerig over plaatsen die zij destijds bezochten. Ze verbleven, als uitzondering, er voor het eerst op één plaats voor meerdere dagen.
De klagende magen stonden niet echt in verhouding tot dit plan. De regen ook niet. We reden een dorp binnen waar grote vierkanthoeven stonden. Bij gebrek aan een bushokje of een gemeentelijke overkapping, reden we zo’n grote hoeve op. Ik zou de boer vragen of we in een schuur onze boterhammen konden opeten. Het duurde wat eer ik de boer vond, die op een heel grote binnenplaats kwam aangereden.
Ik stapte op hem af en legde mijn plan uit. De jonge boer reageerde nauwelijks. Ik herhaalde mijn verzoek met nog wat meer omkadering. ‘Ga maar ginds in de schuur’, zei hij koeltjes. Ik dankte hem en we reden de schuur binnen. In de schuur stonden allerlei landbouwwagens. Het gebinte van het dak was een toonbeeld van vakbekwaamheid. Het was interessant om te zien hoe werklui vele jaren geleden zoiets in elkaar hadden gezet.
Twee paletten waren onze tafel en we konden aan de slag. Toen de honger gestild was, klaarde de hemel voorzichtig uit. Het zou in de volgende uren alleen maar verbeteren. In Orléans was het zelfs prachtig weer.

Deel 3: drie dagen en drie nachten in het fiere Orléans
Woensdag 22 mei, donderdag 23 en vrijdag 24 mei 1940
Het stond in de sterren geschreven dat wij met onze groep enkele dagen in Orléans zouden verblijven. Die stad is immers een bisschopsstad en is voorzien van een seminarie. De seminaristen met ons op de vlucht zouden daar immers gemakkelijk enkele dagen onderdak krijgen. Woensdag 22 mei fietsten wij rechtstreeks via de nationale N154 van Chartres naar het 73 km zuidelijker gelegen Orléans.
Reeds halverwege de namiddag reden wij door het grandioze centrum van die stad naar het dichtbijgelegen seminarie. We belden aan, werden allen vriendelijk binnengelaten en naar een ruime speelplaats gebracht waar een honderdtal Franse seminaristen 1
 in priesterkledij rondwandelden met een gebedenboek in de handen, wellicht mediterend.
De seminaristen van onze groep werden bij de superior gebracht. Na een uitgebreid gesprek mochten zij op het seminarie voorlopig blijven, lessen en geestelijke oefeningen volgen, eten en slapen. Maar wat met de leken binnen onze groep? De superior liet zijn goed hart spreken: hij zou zorgen voor onderdak bij bevriende goedhartige mensen uit de buurt en van maaltijden konden zij gratis genieten in het nabije Centre d’ Acceuil. Pierre Goubau, Jan Felix mijn broer André en ikzelf waren opgetogen en de zon brak door de wolken.
 
Uiteindelijk zijn wij allen gedurende drie dagen in Orléans gebleven. Met z’n vieren genoten wij van die prachtige stad gelegen op de rechteroever van de Loire, binnen een ring van brede boulevards. De brug van meer dan 300 meter lang en voorzien van negen bogen was indrukwekkend. Elke dag wandelden wij door het centrum op de Place Martoi. We stapten voorbij het monument van Jeanne d’ Arc, herinnerend aan de redding door haar gerealiseerd bij de belegering door de Engelsen in 1428. Elke voormiddag waren wij aanwezig in de stampvolle kathedraal Ste Croix tijdens een eucharistische dienst geleid door de bisschop, die de aanwezigen in zijn homilie tot gebed aanspoorde, teneinde de rampspoed over Frankrijk af te wenden. Het dreunend slotlied ‘Nous voulons Dieu’ klinkt me nu nog in de oren na. Ook het prachtige stadhuis imponeerde ons, alsook de mooie botanische tuin.
Elke namiddag wipten wij even binnen in  het seminarie ten einde het contact met onze landgenoten niet te verliezen. Zo verliep heel rustig donderdag 23 mei en ook vrijdag 24 mei.

Fragment uit de tekst van Raymond Houwen

Per fiets in 1940

U leest bij de tekst ‘Ja zuster, neen zuster’ over onze intrede in Orléans, het geplande  bezoek aan de kathedraal en het onverwacht bezoek aan het seminarie.

Na het bezoek aan het seminarie moesten we het station vinden, we dachten dat we er snel via een haakse bocht naar rechts heen konden. We reden net één straat te ver en waren waardoor aangewezen op een meer ingewikkeld traject. 
Er stond een man in het portaal te kijken. Ik wenkte hem om niet te moeten afstappen en de motor niet stil te leggen, om zo herstarten te vermijden. Bij een herstart, moet ik van mijn Vespa, de pikkel uitzetten, me positioneren, flink op de kickstarter trappen om het ding weer aan de praat te krijgen.  Alles kon nu in tegenstelling snel, want voor een inwoner van de stad moest het een fluitje van een cent zijn om de weg naar het station uit te leggen.

Maar dat was buiten deze man gerekend. Hij vertelde ongeveer als volgt, met hopen bijzinnen, zodat de hoofdzin onvindbaar leek.

  • O, u vraagt de weg naar het station. O, wat jammer, u bent even te ver? Komt u van de kade?
  • Neen, we komen van het seminarie.
  • O mooi is de kerk naast het seminarie
  • Juist, maar het station, hoe vinden we dat?
  • Wel ik zal het uitkeggen, u rijdt naar, even denken,… maar mooie Vespa’ s hebben jullie, zeg? Van welk bouwjaar zijn ze?….

U voelt als lezer dat ik ondertussen mijn motor stillegde, tussendoor in het West-Vlaams tussen mijn tanden aan Rien kwijt wilde welke oen we hadden getroffen om ons verder te helpen. Toen hij alweer aan het uitwijken was, startte ik de Vespa en we dankten hem, we weten ondertussen de weg, hoor, en foetsie ervandoor…

Maar inmiddels hadden wij ontdekt dat Orléans ook een belangrijk spoorwegkruispunt was, voorzien van een groot station. En omdat wij vernomen hadden dat onze Belgische regering naar Limoges was uitgeweken, leek het vanzelfsprekend te zijn dat wij allen Orléans zouden verlaten en ons naar het 275 km verder gelegen Limoges zouden begeven.
Pierre Goubau2 kwam op het idee informatie te gaan inwinnen in het station van Orléans en er de mogelijkheid te bespreken om per spoor die afstand te overbruggen. Het gesprek met de stationschef verliep vlot en leidde tot resultaat: zaterdag 25 mei om 14 uur zou een trein uit Orléans vertrekken. De Belgische mobiliseerbare vluchtelingen hadden recht op gratis vervoer. Joepie!
Na contactname met onze seminaristen sloot Pierre Goubau in ons aller naam onmiddellijk een definitief akkoord af met de stationschef.

Zaterdag 25 mei 1940
Met onze geladen fiets aan de hand stonden wij allen die zaterdag 25 mei even voor 14 uur op het juiste spoor geduldig te wachten. Precies op tijd stoomde de lange trein het station binnen. Iedereen van ons nam zijn bagage van zijn fiets af, tilde zijn rijwiel tot binnen de bagagewagon, liep met zijn bagage naar de aangewezen reizigerswagon, vond er zijn plaats en we vertrokken.  


Fragment uit de tekst van Raymond Houwen

Per fiets in 1940

Bart Houwen

Met de Vespa in 2024

We waren, door het onduidelijke verhaal van de man, op de ringlaan verzeild en inmiddels stonden er borden die ons naar het station leidden. De bedoeling was om er gewoon eens fysiek te zijn: het station maakte voor de studenten in 1940 een baken van verschil: 270 kilometer minder per fiets, vooroorlogse fietsen, niet te vergeten. Een meer dan flinke slok op de borrel.

Vandaag doet de trein, afhankelijk van de stops er tussen 3 uur en bijna 4 uur over.  Toen, conform de bestaande technologie én met de oorlogsomstandigheden er bij, werd het een hectische reis zoals hierboven beschreven.

Na de kiekjes, wilden we de botanische tuinen opzoeken, maar ik had mijn bagagerek vooraan te zwaar beladen. De te lange pinnen van de hechtingsbouten kwamen gevaarlijk dicht bij mijn het koetswerk van de voorste wielkas. Ik zou best de eerste de beste garage opzoeken. Bij het starten voor het station merkte ik de zaak Midas op, gespecialiseerd in snelle reparaties. We maakten een u-bocht om erbij te geraken en meteen voegde een jonge handige mecanicien de daad bij het woord. Ik legde op het koetswerk een handdoekje om opspringende vuurglinsters tegen te houden en schade te vermijden.
Ik werd vóór andere klanten bediend, en als ik vroeg wat mijn schuld was, mocht ik niet betalen.  ‘Vive la France’ riep ik toen uit en de sfeer in de werkplaats schoot de hoogte in.
Nu nog de botanische tuinen. We parkeerden onze Vespa’s vlak bij de poort. Een deels tandeloze man was op wandel met zijn hondje en bleef aan ons plakken. Hij had naar eigen zeggen verschillende Vespa’s en maakte uitvoerig foto’s van onze machines. Hij was een Portugees die luisterde naar de naam Miguel. Hij bleef ons maar aanklampen over types en modellen. Net als de vorige bewoner van Orléans geraakten we er nauwelijks van weg. Toen ik zei dat ik nog wat foto’s van de tuinen wilde maken, kregen we ademruimte. Mochten we geen slaapplaats hebben gevonden, dan konden we zeker bij Miguel terecht. Of dat zaligmakend zou zijn geweest…. Ik vrees ervoor.

Vanaf nu hadden wij vrij spel: gezien de studenten in 1940 de trein namen, konden wij nu vrij bepalen hoe we Limoges zouden bereiken. We hadden voor ons de kaarsrechte D2020 en zouden een 60-tal kilometer naar de camping voor de kiezen hebben. Toen we er aankwamen, bleek de camping niet meer te bestaan. De verwaarloosde infrastructuur bleef als een stille getuige over. Even overwogen we om er wild te kamperen, zeker gezien het vorderende avonduur. Ik vroeg info aan passanten, maar dat zou niet lukken en eigenlijk niet mogen. Het draaide rond 20 uur. Even de plannen bijsturen: laten we een pizza gaan eten en dan naar de dichtste camping rijden. We vonden vrijwel meteen een meeneempizzeria met een tafel of twee voor klanten die wat meer tijd hadden. De twee pizza’s moesten uiteraard nog worden gebakken, dus de tijd slonk. Het was aangewezen om naar die camping te bellen en hen te informeren dat we rond 21.15 uur zouden aankomen.
Ik kreeg een niet zo vriendelijke, vooral weinig flexibele dame aan de lijn. We mochten komen, maar na 21 uur wordt de boel zonder medelijden gesloten. ‘Je suis désolé…’
We zullen er zijn, als de pizzabakker ten minste voortmaakt. Het was slechts een 10-tal kilometer rijden. Twee relatief onverschillige, jonge uitbaters zorgden ervoor om alles binnen een behoorlijke tijd klaar te stomen. De ene stond met zijn scooter klaar om de thuisbestellingen te regelen, de andere om klanten zoals wij snel te bedienen. Naarmate we er verbleven, keerde de sfeer en de uitbaters hadden het over scooters. Ze dachten daarmee een gemeenschappelijk thema aan te snijden. Maar het was de pizza die werd aangesneden en hop, snel op de Vespa, met een oprispende pizza in de maag, volle gas naar de camping. We kwamen om 20.55 uur aan.

Dezelfde onverzettelijke dame zei plotseling heel opgetogen: ‘Mais c’ est mignon’ toen ze ons zag. Ik  kon haar naar de maan schieten: eerst kregen we het mes op de keel en dan, o wat moois hebben jullie daar, die Vespa’s, hoe nostalgisch…
We betaalden te veel voor deze camping. Bijna het dubbele van gisteren, hoewel dat op zich nog niet heel veel was. Maar het ging ons om te veel luxe die we niet konden verzilveren: een zwembad dat dicht was en een kantine – en dat was erg-   die om 21 uur sloot. Dan zouden de uitbaters met het gezin dineren.

Na het opslaan van de tenten, woog het idee van de kantine gestaag verder door. ‘We gaan te voet naar het centrum van de gemeente, daar vinden we wel iets’, zo dachten we. We stapten gezwind met heel veel zin in een frisse pint naar het centrum, naar de kerk. Niets open, dan de winkelstraat maar: niets open, dan een lange straat leidend naar het station. In de verte zagen we wat neonlicht. Oef, de lange wandeltocht zou iets opleveren. Er bleek een overjarig hotel open te zijn. Een bordje van Jupiler nodigde ons zeer vriendelijk uit. We vertelden onze frustratie dat we nergens een glas bier konden vinden en dat we als Belgen, nu plots Jupiler konden bestellen. Er volgde snel twee glazen rijkgevulde Jupiler. Voor zowel voor Rien als voor mij smaakte het bier slecht, heel slecht eigenlijk. Door ons enthousiasme ten aanzien van de patron moesten we wel het goedje opdrinken. We durfden, gezien de omstandigheden, niet vertellen dat er wellicht problemen met het vat waren. Ik zocht een plant om het goedje weg te kieperen. Er was niets… Ik herinner me niet meer dat ik het volledig leegdronk, wellicht niet. Ik vreesde voor buikloop ’s anderendaags. Die buikloop kwam er gelukkig niet…

Anet een speelse verwijzing naar tante Annette
Ontbijt op het gemeenteplein
Een prachtige rotonde op weg naar Dreux
De Grote Nationale route die we snel verlieten
De weg naar de kathedraal aub
Belangrijk ijkpunt voor de studenten destijds
De kathedraal van Chartres met het bekende groene dak
De heraanleg rondom de kathedraal
Schuilen bij de boer en terwijl toe aan de lunch
Het prachtige Orléans
De kathedraal Sainte Croix van de binnenkant
Van hier uit vetrok de trein met de studenten naar Limoges, de fietsen op de trein
De behulpzame mecanicien van Midas in Orléans
En hij bleef maar over Vespa’s praten, onze vriend Miguel
Kort bezoek aan de botanische tuinen
De bewuste, strenge camping
De heerlijke pint die zo heerlijk niet bleek te zijn
Deze foto van de kathedraal wilden we u toch niet onthouden!
Close
Find Nearby Opslaan locatie markering Routebeschrijving
Navigatie in het hoofdstuk<< Reisdag 2: 18 juni 2024 ⎮ Reisdag 4: 20 juni 2024 >>

Voetnoten

  1. In het recent verleden (2015)  – recentere cijfers waren niet te vinden- waren er in België 9 seminaristen: van een vergelijk gesproken…
  2. Pierre Goubau was destijds ofwel net afgestudeerd als arts of zat in de eindfase van zijn studie (hij begon aan de universitaire studie als 17-jarige). Hij zou later een belangrijk arts-specialist worden in Oostende (geriater), in de Sint Jozefskliniek. Na contact met Patrick, één van zijn kinderen, bleek hij zijn stethoscoop op de tocht meegenomen te hebben. Hij heeft het toestel niet om medische redenen kunnen gebruiken, wel om een totaal andere reden. Toen een van de banden van het gezelschap lek was, gebruikte hij met succes zijn stethoscoop om het gaatje te vinden.
×