Aankomen met onze Vespa’s op een camping is voor de kampeerders altijd een belevenis. Ze kijken op, alsof we uit een ander tijdperk komen en glimlachen doorgaans. Ze vinden het blijkbaar grappig. Als we eenmaal stilstaan, duurt het nooit lang eer we door vakantiegangers worden omringd. Ze maken zo graag een praatje. Zo zijn Fransen, ook hier was dat het geval.
Maar het was de campingbaas zelf, die we uiteraard bij het aanmelden als eerste begroetten, die meteen met praktische zaken van wal stak. Hij peilde niet in eerste instantie naar ons verhaal.
Door de veelvuldige regen, stelde hij enkele alternatieven bij het installeren voor. ‘Jullie kunnen, net als deze mensen, – hij wees enkele jongeren aan- je tent op het houten terras zetten. Dan ben je gespaard van de zompige ondergrond. Of desnoods, als het opnieuw zou regenen, neem je je spullen en slaap je gewoon in de ontspanningsruimte, geen probleem’, liet hij ons weten.
We stonden op de gemeentelijke camping van Aix-sur- Vienne. Een camping municipal heeft doorgaans meer voor- dan nadelen. De uitbaters zijn gemeentelijke ambtenaren en daardoor niet commercieel ingesteld. Privé-uitbaters zijn dat om begrijpelijke redenen wel. De gemeentelijke ambtenaren hebben er geen baat bij om extra centen te verdienen. Hun contract ligt vast. Vaak hebben ze daardoor pragmatische oplossingen. Ze zijn niet voltijds op de camping aanwezig. ’s Avonds gaan ze naar huis. Privé-uitbaters wonen op de camping. Als je iets moet regelen met de ambtenaar moet je je daarvan bewust zijn. Mede door de insteek van een gemeentelijke camping én doordat we in Frankrijk zijn, steekt alles veel minder nauw. Op zich geen probleem, als je even de tijd uit het oog verliest.
Rien legde me met argumenten de leer der fysica uit dat het niet verstandig was de tenten op die houten ondergrond te zetten. ‘We zetten gewoon onze tenten in het gras, zoals we dat anders doen. Belanden we in een noodsituatie, dan vinden we wel een oplossing. Dan nemen we onze slaapmat en slaapzak en installeren ons in de ontspanningsruimte.’ Allemaal goed bedacht, vond ik. Pech voor eventuele anderen die daar slapen, want stil zal het met ons gesnurk niet zijn. Zeker niet met het mijne…
De polyvalente ruimte zag er heel knap uit. De gemeentelijke werklui van Aix-sur-Vienne hadden met zorg een mooie ruimte gebouwd en sober maar praktisch ingericht. Je kon er eten, naar voetbalwedstrijden van EURO 2024 kijken, koken, de microgolf gebruiken: opties genoeg, zeker voor ons als het weer niet meezit. Toen ik aan de patron een elektrische aansluiting wou vragen en betalen, wuifde hij dat weg. ‘Laad je gsm gewoon in de ontspanningsruimte op’, was zijn niet-commerciële suggestie.
Eenmaal geïnstalleerd kwamen de figuurlijke bijen op de pot stroop af: een vijftal mensen was geïnteresseerd voor de manier van reizen met Vespa’s. De eerste was een kenner. Hij vertelde dat hij zijn PX (een Vespatype handgeschakeld zoals die van mij) had verkocht en daar nu al dik spijt van had, nu hij ons zag. Maar, het stond in de sterren geschreven dat ze andere vragen zouden stellen, peilend naar het doel van onze reis. En alweer werden het wederzijdse boeiende gesprekken met zelfs een bijzonder voorstel van de campingbaas. Hij was er, ondanks zijn intentie om naar huis te gaan, bij komen staan.
‘Weet je wat jullie moeten doen?’, en hij keek voor zich uit, ‘ga naar de burgemeester van Limoges met jullie verhaal.’
En een andere omstander vulde complexloos aan, toen ik wat meer over ons hele verhaal vertelde : ‘Naar TF1, moet je gaan: de mensen zijn voor zulke verhalen bijzonder geïnteresseerd!’.
‘Rustig aan, mon ami, argumenteerde ik, ‘ik met mijn schoolfrans op TF1, het zal proper zijn’. Maar je spreekt toch goed Frans, wilde hij me paaien.
En alweer een andere, een Bretoen op reis in deze streek, vulde aan: ‘Ik begrijp uit je verhaal dat de vorige generatie er niets of nauwelijks iets over vertelde. Het enige wat wij wisten, is dat mijn vader een maquis (lid van het Franse verzet) was, maar nooit vertelde hij erover. Groot was onze verbazing toen we, na zijn dood, de kelder opruimden en er dagboeken vonden. We stonden als aan de grond genageld. Dus, doe maar wat de patron zegt, ga maar naar het stadhuis morgen’, beklemtoonde hij.
Plots zei alweer een ander: ‘Ik ga eerst een stoel halen om verder naar je interessant verhaal te luisteren, want ik heb er een wandeling van 30 kilometer op zitten. Mijn benen zijn helemaal verzuurd…’, gaf hij toe.
Zwaar onder de indruk door de suggesties van onze medekampeerders, namen we samen een besluit: morgen gaan we op goed geluk naar de burgemeester van Limoges. Het is best mogelijk dat dit idee bij de Fransen opkwam, toen ik zei dat we dankbaar waren voor wat de Fransen destijds voor de vluchtende studenten hadden gedaan. Die dankbaarheid uitdrukken aan de hoogste vertegenwoordiger gelinkt aan het verhaal van mijn vader, mijn oom en zijn vrienden, zou meer dan op zijn plaats zijn. Ook nu, als op andere momenten, kwam het huidige politieke klimaat naar boven om vluchtelingen, net als vroeger, op te vangen.
De volgende dag zag er mooi uit en de campingbaas die ondertussen op zijn werkplaats was toegekomen, bevestigde dat het slechte weer nu grotendeels achter de rug was, of toch ongeveer. Want bij het aanvatten van onze terugtocht, de volgende dag, kregen we ’s morgens de laatste keer grote hoeveelheden regen te verwerken.
‘Het waterpeil van de Vienne is vannacht aardig gestegen’, merkte de campingbaas op. Oei, dacht ik, de camping ligt ernaast. De patron die merkte dat ik in gedachten was verzonken, ontmijnde de situatie en vulde aan, ‘Maak je geen zorgen, dat gebeurt wel meer’.
Toen we aan onze verkenning van Limoges begonnen, zagen we inderdaad dat het waterpeil veel hoger dan gisteren stond. We maakten ons er niet druk om en hadden andere katten te geselen: op naar het stadhuis van Limoges.
Na een rit van ongeveer 12 kilometer kwamen we in het centrum aan. Op dat moment, en ook eerder op deze reis, fantaseerde ik dat de studenten op de eigenste plaatsen waar we nu passeerden, waren geweest. Soms gaf dat een bijzonder gevoel.
We schoten goed op en zagen sneller dan gedacht een groot, historisch gebouw. Aan het rode licht vroeg ik aan een voetganger of dit het stadhuis was. De man in kwestie knikte bevestigend. Dan heb je als Vesparijder geen problemen, je rijdt letterlijk tot aan de gevel van de het gebouw en parkeer je op het voetpad of een andere vrije plaats. Als je een voetpad uitkiest, zorg je er uiteraard voor dat passanten makkelijk kunnen passeren. Met een auto is dat andere koek.
Het was vrijdag vandaag, een werkdag, een voordeel om de burgemeester voor een moment te klissen. In de gelijkvloerse prachtige hall, konden we ons aanmelden bij het onthaal. Dat kon je niet mislopen, het stond goed aangeduid. Ik schetste zo kort mogelijk het doel van ons bezoek. De dame reageerde meteen, onverwacht positief en we mochten met de lift naar de eerste verdieping om ons bij de stadssecretaris aan te melden.
Veel vlotter dan verwacht werden we door nog een andere medewerker tot bij de stadssecretaris gebracht. Ze was meteen beschikbaar. De dame in kwestie luisterde geboeid en liet uitschijnen dat ook de burgemeester het gebaar van dankbaarheid zou appreciëren. Ik bevestigde dat ik slechts 5 minuten van zijn drukke werktijd zou inpalmen: een stevige handdruk en dank uitdrukken voor wat de bevolking van Limoges in 1940 voor mijn vader, mijn oom en hun vrienden had gedaan.
De stadsecretaris begon op haar gsm te tokkelen. Wij hadden door dat ze op die wijze de burgemeester zou briefen, want hij zat zeker in vergadering.
Plots stapte ze op ons af: ‘Kunnen jullie wat wachten? Hebben jullie tijd? Ik kan wel iets forceren’. Rien en ik keken elkaar aan: ik zag een emotionele reactie van Rien die mij altijd zal bijblijven. Er liep een traan uit de uithoek van zijn oog en meteen zagen mijn ogen er ook waterachtig uit. Dan besef je: wat mooi is dat allemaal, wat een knap idee van Rien om die hele onderneming te beginnen: de tocht naar het verleden, de tocht naar zijn grootvader, de tocht naar mijn vader alsof we erbij waren. En we stonden uitgerekend op een iconische plaats, het was een uniek moment.
Ik kreeg koffie aangeboden en Rien water, hij is geen koffiedrinker. Ik was nog maar pas aan de koffie begonnen en alweer verscheen de stadsecretaris. ‘Met de beste wil van de wereld, de burgemeester is bijzonder geïnteresseerd, maar zijn agenda zit overvol. Hij heeft de ene vergadering na de andere. Mag het ook de Eerste Schepen zijn? Bovendien is hij verantwoordelijk voor ‘histoire’, benadrukte ze.
Voor ons echt geen probleem, dat vonden we beiden, zonder daarover te overlegden. Als we maar onze ‘dank u wel’ aan een hoge vertegenwoordiger kwijt konden. Het was symbolisch belangrijk.
Snel daarna verscheen de ‘premier adjoint’. Hij maakte kennis met ons, wist al waarover het ging, en stak meteen van wal. Hij was een echte politieker: zweeg geen moment en luisterde maar half. Toch net voldoende om af en toe zijn woordenstroom te kunnen onderbreken. Naarmate de tijd vorderde lukte dat beter en werd het een warm contact.
Hij wenkte, terwijl hij ons aansprak, naar de stadssecretaris die zich op de tweede frontlinie had begeven. ‘La clé de la salle bleue’, was zijn devies. Dat moest uit de kluis worden gehaald. De dame schoot als een pijl weg om binnen de verwachte professionele context de Eerst Schepen te bedienen. De sleutel werd hem plechtig overhandigd en hij opende een statige, hoge deur om binnen te treden in een zaal met de allures van een woonkamer uit het paleis van Versailles. ‘Hier zat een deel van het Belgische gouvernement in 1940, toen er historische beslissingen moesten worden genomen’ vertelde hij.
Dat is geen woord gelogen, dacht ik, want vader verwijst ernaar in zijn tekst. Als een zondagse historicus kon de politieker bijspringen. Ik had via de geschriften van mijn vader daar kennis van.
Lorem ipsum dolor sit amAf en toe reden wij eens naar het centrum van Limoges om er eventueel gevluchte parlementsleden of ministers te ontmoeten. Regeringsleiders waren regeringslijders geworden, ten prooi van verwarring en twijfel. In de loop van juni werkten wij geregeld in de tuin. Het gebeurde ook vaak dat een of andere universitair een voordracht hield waarbij ik heel wat kon leren.
Fragment uit de tekst van Raymond Houwen
In het kielzog van de premier adjoint en de stadsecretaris, was er nog een jonge ambtenaar, een persoon met lang wuivend haar. Ik gaf mijn telefoontoestel en zei dat er zoveel mogelijk foto’s mochten worden genomen. Dat gebeurde ook. De secretaris, die vrouwelijk inzicht had, verbeterde tot tweemaal toe de dresscode van de Eerst Schepen . ‘Doe toch je lint om bij deze foto’s, dat staat veel beter’, benadrukte ze. En inderdaad de Franse driekleur werd diagonaal over de zijn schouder gehangen. Dat gaf inderdaad allures bij de foto’s. Meteen volgde de tweede verbetering: ‘Het lint zit verdraaid’ en als een kleedster uit de opera zetten ze de puntjes op de i zodat de adjoint er voorbeeldig bijstond. Nu konden de betere foto’s worden geschoten.
Rien en ik glunderen erbij. Wat een onverwachte, bijna surrealistische situatie. En we dachten, misschien een beetje ongewild minachtend, maar toch: ‘Je zou zoiets eens in een modale Belgische stad moeten vragen. In een halfuur tijd bediend zonder afspraak…’
De Eerste Schepen kende ook iets van Vespa’s. Hij wilde absoluut nog onze machines zien. Langs een statig trappenhuis daalden we naar beneden. Rien vertelde achteraf dat hij zich voelde als in de filmscène van La Grande Vadrouille waarin Augustin (Bourvil) in de opera Garnier in Parijs verkleed als Duits officier de trappen afdaalde. Toegegeven, het trappenhuis had er iets van.
Buiten bewonderde hij onze Vespa’ s en vertelde over zijn eigen Vespa die hij nu helaas niet meer had. We namen afscheid en dankten oprecht ‘monsieur le premier adjoint’! Nog onder de indruk van wat ons was overkomen, stonden we daar voor het prachtige Mairie de Limoges…